Grote: | max. lengte 50 cm |
Herkenning: |
-2 gescheiden rugvinnen waarvan de 1ste stekelig -5 tot 9 verticale donkere tot zwarte banden -ruw aanvoelend -zwarte vlek op de achterzijde voorste gedeelte rugvin |
Leefgebied: |
-stilstaande en langzaam stromende waters -liefst helder water, met niet veel plantengroei |
Voedsel: | allerlei dierlijk voedsel en boven een bepaalde lengte vis |
Grote: | max. lengte 45 cm |
Herkenning: |
-einstandige bek -oog met rode vlek in de iris -voorkant rugvin staat boven voorzijde buikvinnen -borst-, buik- en anaalvin vaak met rode schijn |
Leefgebied: |
-komt zowat in alle watertypen voor -stelt weinig eisen aan zijn omgeving |
Voedsel: | Hoofdzakelijk slakjes en insectenlarven. Soms plantdelen. |
Grote: | max. lengte 80 cm |
Herkenning: |
-korte rugvin, lange aarsvin en borstvinnen -uitstulpbare, slurfvormige onderstandige bek -afstand snuitpunt tot voorrand van het oog is groter dan de oogdiameter -fijner geschubd dan de kolblei |
Leefgebied: |
-komt voor in allerlei watertypen, liefst stilstaand of langzaam stromend -stelt weinig eisen aan zijn leefomgeving |
Voedsel: | insectenlarven, kleine kreefachtigen en wrompjes |
Grote: +/- 45cm.
Herkenning: Op de zijlijn van de giebel of wilde goudvis komen 28-31 schubben voor. De
eerste vinstraal is tamelijk hard en getand. De rand van de rugvin is hol
ingesneden. De gekweekte goudvis is een kleurvariëteit van de giebel.
Leefgebied: Ingeburgerd, vrij zeldzaam. De giebel wordt in ons land plaatselijk
aangetroffen in allerlei wateren.
Voedsel: Voornamelijk kleine diertjes en plantaardig materiaal.
Grote: | max.lengte 120 cm |
Herkenning: |
-hol ingesneden rugvin, waarvan de 1ste vinstralen hard en scherp zijn -onderstandige, uitstulpbare bek met 4 bekdraden -2 korte op bovenlip -1 langere in elke mondhoek -zwarte gerande grote schubben ( spiegelkarper) |
Leefgebied: | langzaam stromende en stilstaande waters met zachte bodems en ondiepe plantenrijke overzones |
Voedsel: | insectenlarven, wormen, weekdieren en kreeftachtigen |
Grote: +/-50cm.
Herkenning: Op de zijlijn liggen 33-36 schubben. De rugvin is bolrond. De 5de of de 6de
vinstraal is het langst. Bekdraden ontbreken.
Leefgebied: Vrij zeldzaam. Komt voor in stilstaande wateren met veel plantengroei en een
zachte bodem.
Voedsel: Voornamelijk insectenlarven, plantendelen, dierlijk plankton en slakjes.
Gote: | max. lengte 125 cm |
Herkenning: |
-slangachtige, langgerekte glibberige vis -lange rugvin gaat over in staar- en anaalvin -ze hebben geen buikvinnen -vrouwtjes worden groter dan mannetjes -ingewikkeld voortplantingsproces |
Leefgebied: |
-alle typen wateren, van zout- tot zoet water -bij voorkeur voedselrijke wateren met modderige bodem en voldoende schuilgelegenheid |
Voedsel: | insectenlarven, klein kreefachtigen en jonge visjes |
Grote: | max. lengte 45 cm |
Herkenning: |
-bovenstandige bek en geelgerande ogen -voorzijde van de rugvin staat achter de voorzijde van de buikvin -roodgekleurde vinnen en gekielde buik, net voor de anaalvin |
Leefgebied: | traagstromende of stilstaande wateren met goed ontwikkelde plantengroei |
Voedsel: | insecten en insectenlarven, soms ook plantendelen |
Grote: | max. lengte 1,4 m |
Herkenning: |
-torpedoachtige langgerekte vis met goudkleurige stippen of strepen -platte brede bek met vooruitstekende onderkaak -de rugvin staat ver naar achter boven de anaalviningepland |
Leefgebied: | stilstaande en langzaamstromende wateren, liefst met veel plantengroei |
Voedsel: | hoofdzakelijk vis |
Grote: | max. lengte 1,2 m |
Herkenning: |
-langgerekt, spoelvormig lichaam me tweedelige rugvin, waarvan het 1 ste deel stekelig -mondspleet reikt tot ver onder het oog -kaken met enkele grote grijptanden en vele kleine tanden |
Leefgebied: | grote, diepe meren en rivieren en ook in troebel water |
Voedsel: | hoofdzakelijk kleine vis |
Grote: | max. lengte 80 cm |
Herkenning: |
-langgerekte, krachtig gebouwde vis -kleine eindstandige, iets naar bovengerichte bek -de rand van de anaalvin is hol ingesneden -relatief kleine, zwartgerande schubben -voorkant rugvin staat achter de voorkant van de buikvinnen geplant |
Leefgebied: |
-stromende en open wateren -vertonen in de paaitijd trekgedrag stroomopwaarts |
Voedsel: | dierlijkvoedsel o.a. insecten, kreefachtigen en jonge visjes |
Grote: | max. lengte 65 cm |
Herkenning: |
-fijn geschubde vis met goed ontwikkelde slijmlaag -eindstandige bek met in de mondhoeken 2 kleine bekdraden -alle vinnen zijn afgerond - brede staartwortel -kleine oogjes met oranje iris ( volwassen exemplaar ) |
Leefgebied: |
-optimale biotopen zijn traagstromende en stilstaande wateren met moderige bodem en rijke plantengroei -nachtactieve vissen |
Voedsel: | insectenlarven, slakjes en wormen |
Grote: +/- 120cm.
Herkenning: De zilverkarper lijkt sterk op grootkopkarper.
Leefgebied: Uitheems. Deze van oorsprong uit China afkomstige karper kan in ons land
worden aangetroffen. Via de grote rivieren komt een enkele maal een
uitgezet exemplaar van dit soort ons land binnen.
Voedsel: Voornamelijk algen.
Grote: +/- 15cm.
Herkenning: Op het kiewdeksel bevindt zich vaak een oranje-rode, zwart omrande vlek.
De rugvin bestaat uit één geheel, waarin echter een gedeelte met harde
stekels en een hoger gedeelte met zachte stekels zijn te onderscheiden. Het
lichaam is opvallend getekend met blauwachtige flanken, bezet met
geelbruine en rode vlekjes.
Leefgebied: Ingeburgerd, zeldzaam. Komt oorspronkelijk uit Noord Amerika. Wordt
in ons land voornamelijk aangetroffen en vennen en plantenrijke wateren.
Voedsel: Hoofdzakelijk dierlijk plankton, insecten(larven) en visbroed.
Grote: +/- 3,5 meter
lang.
Herkenning : De 4 voeldraden van de steur zijn
rond, zonder veel bijzonderheden. Ze reiken platgelegd net niet tot
de mondspleet. De onderstandige mondspleet neemt 2/3 van de snuitbreedte in beslag. De onderlip is
gedeeld. De steur heeft 24 tot 40 laterale, 9 tot 16 ventrale en 9 tot 14 dorsale
huidplaten. De rugzijde is grijs tot bruin, de buikzijde is
lichtgekleurd.
Leefgebeid: - Jongen steuren komen voor
in de mondingen van de rivieren.
- Volwassen steuren leven hoofdzakelijk in zee.
- Voortplanting gebeurt in rivieren.
Voedsel: Jongen
dieren eten nog schaal- en schelpdieren, wanneer ze groter worden schakelen ze over op
bodemvis.